Spreuken 30

Dit zijn de woorden van Agur, de zoon van Jake—het zijn woorden van God. De

33 verzen

Spreuken 30:1

Dit zijn de woorden van Agur, de zoon van Jake—het zijn woorden van God. De

De woorden van Agur, den zoon van Jake; een last. De man spreekt tot Ithiel, tot Ithiel en Uchal.

Spreuken 30:2

Voorwaar, ik ben onvernuftiger dan iemand; en ik heb geen mensenverstand;

Spreuken 30:3

En ik heb geen wijsheid geleerd, noch de wetenschap der heiligen gekend.

Spreuken 30:4

Wie is ten hemel opgeklommen, en nedergedaald? Wie heeft den wind in Zijn vuisten verzameld? Wie heeft de wateren in een kleed gebonden? Wie heeft al de einden der aarde gesteld? Hoe is Zijn Naam, en hoe is de Naam Zijns Zoons, zo gij het weet?

Spreuken 30:5

Alle rede Gods is doorlouterd; Hij is een Schild dengenen, die op Hem betrouwen.

Spreuken 30:6

Doe niet tot Zijn woorden, opdat Hij u niet bestraffe, en gij leugenachtig bevonden wordt.

Spreuken 30:7

Twee dingen heb ik van U begeerd, onthoud ze mij niet, eer ik sterve:

Spreuken 30:8

Ijdelheid en leugentaal doe verre van mij; armoede of rijkdom geef mij niet; voed mij met het brood mijns bescheiden deels;

Spreuken 30:9

Opdat ik, zat zijnde, U dan niet verloochene, en zegge: Wie is de HEERE? of dat ik, verarmd zijnde, dan niet stele, en den Naam mijns Gods aantaste.

Spreuken 30:10

Achterklap niet van den knecht bij zijn heer, opdat hij u niet vloeke, en gij schuldig wordt.

Spreuken 30:11

Daar is een geslacht, dat zijn vader vervloekt, en zijn moeder niet zegent;

Spreuken 30:12

Een geslacht, dat rein in zijn ogen is, en van zijn drek niet gewassen is;

Spreuken 30:13

Een geslacht, welks ogen hoog zijn, en welks oogleden verheven zijn;

Spreuken 30:14

Een geslacht, welks tanden zwaarden, en welks baktanden messen zijn, om de ellendigen van de aarde en de nooddruftigen van onder de mensen te verteren.

Spreuken 30:15

De bloedzuiger heeft twee dochters: Geef, geef! Deze drie dingen worden niet verzadigd; ja, vier zeggen niet: Het is genoeg!

Spreuken 30:16

Het graf, de gesloten baarmoeder, de aarde, die van water niet verzadigd wordt, en het vuur zegt niet: Het is genoeg!

Spreuken 30:17

Het oog, dat den vader bespot, of de gehoorzaamheid der moeder veracht, dat zullen de raven der beek uitpikken, en des arends jongen zullen het eten.

Spreuken 30:18

Deze drie dingen zijn voor mij te wonderlijk, ja, vier, die ik niet weet:

Spreuken 30:19

De weg eens arends in den hemel; de weg ener slang op een rotssteen; de weg van een schip in het hart der zee; en de weg eens mans bij een maagd.

Spreuken 30:20

Alzo is de weg ener overspelige vrouw; zij eet en wist haar mond, en zegt: Ik heb geen ongerechtigheid gewrocht!

Spreuken 30:21

Om drie dingen ontroert zich de aarde, ja, om vier, die zij niet dragen kan:

Spreuken 30:22

Om een knecht, als hij regeert; en een dwaas, als hij van brood verzadigd is;

Spreuken 30:23

Om een hatelijke vrouw, als zij getrouwd wordt; en een dienstmaagd, als zij erfgenaam is van haar vrouw.

Spreuken 30:24

Deze vier zijn van de kleinste der aarde; doch dezelve zijn wijs, met wijsheid wel voorzien.

Spreuken 30:25

De mieren zijn een onsterk volk; evenwel bereiden zij in de zomer haar spijs.

Spreuken 30:26

De konijnen zijn een machteloos volk; nochtans stellen zij hun huis in den rotssteen.

Spreuken 30:27

De sprinkhanen hebben geen koning; nochtans gaan zij allen uit, zich verdelende in hopen.

Spreuken 30:28

De spinnekop grijpt met de handen, en is in de paleizen der koningen.

Spreuken 30:29

Deze drie maken een goeden tred; ja, vier zijn er, die een goeden gang maken;

Spreuken 30:30

De oude leeuw geweldig onder de gedierten, die voor niemand zal wederkeren;

Spreuken 30:31

Een windhond van goede lenden, of een bok; en een koning, die niet tegen te staan is.

Spreuken 30:32

Zo gij dwaselijk gehandeld hebt, met u te verheffen, en zo gij kwaad bedacht hebt, de hand op den mond!

Spreuken 30:33

Want de drukking der melk brengt boter voort, en de drukking van den neus brengt bloed voort, en de drukking des toorns brengt twist voort.

Spreuken 31