Spreuken 19

Een arme die zuiver leeft, is beter dan een dwaas die vuile taal

29 verzen

Spreuken 19:1

Een arme die zuiver leeft, is beter dan een dwaas die vuile taal

De arme, in zijn oprechtheid wandelende, is beter dan de verkeerde van lippen, en die een zot is.

Spreuken 19:2

Ook is de ziel zonder wetenschap niet goed; en die met de voeten haastig is, zondigt.

Spreuken 19:3

De dwaasheid des mensen zal zijn weg verkeren; en zijn hart zal zich tegen den HEERE vergrammen.

Spreuken 19:4

Het goed brengt veel vrienden toe; maar de arme wordt van zijn vriend gescheiden.

Spreuken 19:5

Een vals getuige zal niet onschuldig zijn; en die leugen blaast, zal niet ontkomen.

Spreuken 19:6

Velen smeken het aangezicht des prinsen; en een ieder is een vriend desgenen, die giften geeft.

Spreuken 19:7

Al de broeders des armen haten hem; hoeveel te meer gaan zijn vrienden verre van hem! Hij loopt hen na met woorden die niets zijn.

Spreuken 19:8

Die verstand bekomt, heeft zijn ziel lief; hij neemt de verstandigheid waar, om het goede te vinden.

Spreuken 19:9

Een vals getuige zal niet onschuldig zijn; en die leugen blaast, zal vergaan.

Spreuken 19:10

De weelde staat een zot niet wel; hoeveel te min een knecht te heersen over vorsten!

Spreuken 19:11

Het verstand des mensen vertrekt zijn toorn; en zijn sieraad is de overtreding voorbij te gaan.

Spreuken 19:12

Des konings gramschap is als het brullen eens jongen leeuws; maar zijn welgevallen is als dauw op het kruid.

Spreuken 19:13

Een zotte zoon is zijn vader grote ellende; en de kijvingen ener vrouw als een gestadig druipen.

Spreuken 19:14

Huis en goed is een erve van de vaderen; maar een verstandige vrouw is van den HEERE.

Spreuken 19:15

Luiheid doet in diepen slaap vallen; en een bedriegelijke ziel zal hongeren.

Spreuken 19:16

Die het gebod bewaart, bewaart zijn ziel; die zijn wegen veracht, zal sterven.

Spreuken 19:17

Die zich des armen ontfermt, leent den HEERE, en Hij zal hem zijn weldaad vergelden.

Spreuken 19:18

Tuchtig uw zoon, als er nog hoop is; maar verhef uw ziel niet, om hem te doden.

Spreuken 19:19

Die groot is van grimmigheid, zal straf dragen; want zo gij hem uitredt, zo zult gij nog moeten voortvaren.

Spreuken 19:20

Hoor raad, en ontvang tucht, opdat gij in uw laatste wijs zijt.

Spreuken 19:21

In het hart des mans zijn veel gedachten; maar de raad des HEEREN, die zal bestaan.

Spreuken 19:22

De wens des mensen is zijn weldadigheid; maar de arme is beter dan een leugenachtig man.

Spreuken 19:23

De vreze des HEEREN is ten leven; want men zal verzadigd zijnde vernachten; met het kwaad zal men niet bezocht worden.

Spreuken 19:24

Een luiaard verbergt de hand in den boezem, en hij zal ze niet weder aan zijn mond brengen.

Spreuken 19:25

Sla de spotter, zo zal de slechte kloekzinnig worden; en bestraf den verstandige, hij zal wetenschap begrijpen.

Spreuken 19:26

Wie de vader verwoest, of de moeder verjaagt, is een zoon, die beschaamd maakt, en schande aandoet.

Spreuken 19:27

Laat af, mijn zoon, horende de tucht, af te dwalen van de redenen der wetenschap.

Spreuken 19:28

Een Belialsgetuige bespot het recht; en de mond der goddelozen slokt de ongerechtigheid in.

Spreuken 19:29

Gerichten zijn voor de spotters bereid, en slagen voor den rug der zotten.

Spreuken 20