Spreuken 10

De spreuken van Salomo. Een verstandige zoon is een genoegen voor zijn ouders,

32 verzen

Spreuken 10:1

De spreuken van Salomo. Een verstandige zoon is een genoegen voor zijn ouders,

De spreuken van Salomo. Een wijs zoon verblijdt den vader; maar een zot zoon is zijner moeder droefheid.

Spreuken 10:2

Schatten der goddeloosheid doen geen nut; maar de gerechtigheid redt van den dood.

Spreuken 10:3

De HEERE laat de ziel des rechtvaardigen niet hongeren; maar de have der goddelozen stoot Hij weg.

Spreuken 10:4

Die met een bedriegelijke hand werkt, wordt arm; maar de hand der vlijtigen maakt rijk.

Spreuken 10:5

Die in den zomer vergadert, is een verstandig zoon; maar die in den oogst vast slaapt, is een zoon die beschaamd maakt.

Spreuken 10:6

Zegeningen zijn op het hoofd des rechtvaardigen; maar het geweld bedekt den mond der goddelozen.

Spreuken 10:7

De gedachtenis des rechtvaardigen zal tot zegening zijn; maar de naam der goddelozen zal verrotten.

Spreuken 10:8

Die wijs van hart is, neemt de geboden aan; maar die dwaas is van lippen, zal omgeworpen worden.

Spreuken 10:9

Die in oprechtheid wandelt, wandelt zeker; maar die zijn wegen verkeert, zal bekend worden.

Spreuken 10:10

Die met het oog wenkt, richt smart aan; en een dwaas van lippen zal omgeworpen worden.

Spreuken 10:11

De mond des rechtvaardigen is een springader des levens; maar het geweld bedekt den mond der goddelozen.

Spreuken 10:12

Haat verwekt krakelen; maar de liefde dekt alle overtredingen toe.

Spreuken 10:13

In de lippen des verstandigen wordt wijsheid gevonden; maar op den rug des verstandelozen de roede.

Spreuken 10:14

De wijzen leggen wetenschap weg; maar den mond des dwazen is de verstoring nabij.

Spreuken 10:15

Des rijken goed is een stad zijner sterkte; de armoede der geringen is hun verstoring.

Spreuken 10:16

Het werk des rechtvaardigen is ten leven; de inkomst des goddelozen is ter zonde.

Spreuken 10:17

Het pad tot het leven is desgenen die de tucht bewaart; maar die de bestraffing verlaat, doet dwalen.

Spreuken 10:18

Die den haat bedekt, is van valse lippen, en die een kwaad gerucht voortbrengt, is een zot.

Spreuken 10:19

In de veelheid der woorden ontbreekt de overtreding niet; maar die zijn lippen wederhoudt, is kloek verstandig.

Spreuken 10:20

De tong des rechtvaardigen is uitgelezen zilver; het hart der goddelozen is weinig waard.

Spreuken 10:21

De lippen des rechtvaardigen voeden er velen; maar de dwazen sterven door gebrek van verstand.

Spreuken 10:22

De zegen des HEEREN, die maakt rijk; en Hij voegt er geen smart bij.

Spreuken 10:23

Het is voor den zot als spel, schandelijkheid te doen; maar voor een man van verstand, wijsheid te plegen.

Spreuken 10:24

De vreze des goddelozen, die zal hem overkomen; maar de begeerte der rechtvaardigen zal God geven.

Spreuken 10:25

Gelijk een wervelwind voorbijgaat, alzo is de goddeloze niet meer; maar de rechtvaardige is een eeuwige grondvest.

Spreuken 10:26

Gelijk edik den tanden, en gelijk rook den ogen is zo is de luie dengenen, die hem uitzenden.

Spreuken 10:27

De vreze des HEEREN vermeerdert de dagen; maar de jaren der goddelozen worden verkort.

Spreuken 10:28

De hoop der rechtvaardigen is blijdschap; maar de verwachting der goddelozen zal vergaan.

Spreuken 10:29

De weg des HEEREN is voor den oprechte sterkte; maar voor de werkers der ongerechtigheid verstoring.

Spreuken 10:30

De rechtvaardige zal in eeuwigheid niet bewogen worden; maar de goddelozen zullen de aarde niet bewonen.

Spreuken 10:31

De mond des rechtvaardigen brengt overvloediglijk wijsheid voort; maar de tong der verkeerdheden zal uitgeroeid worden.

Spreuken 10:32

De lippen des rechtvaardigen weten wat welgevallig is; maar de mond der goddelozen enkel verkeerdheid.

Spreuken 11