Psalmen 39

13 verzen

Psalmen 39:1

Een psalm van David, voor den opperzangmeester, voor Jeduthun.

Psalmen 39:2

Ik zeide: Ik zal mijn wegen bewaren, dat ik niet zondige met mijn tong; ik zal mijn mond met een breidel bewaren, terwijl de goddeloze nog tegenover mij is.

Psalmen 39:3

Ik was verstomd door stilzwijgen, ik zweeg van het goede; maar mijn smart werd verzwaard.

Psalmen 39:4

Mijn hart werd heet in mijn binnenste, een vuur ontbrandde in mijn overdenking; toen sprak ik met mijn tong:

Psalmen 39:5

HEERE! maak mij bekend mijn einde, en welke de mate mijner dagen zij; dat ik wete, hoe vergankelijk ik zij.

Psalmen 39:6

Zie, Gij hebt mijn dagen een handbreed gesteld, en mijn leeftijd is als niets voor U; immers is een ieder mens, hoe vast hij staat, enkel ijdelheid. Sela.

Psalmen 39:7

Immers wandelt de mens als in een beeld, immers woelen zij ijdelijk; men brengt bijeen, en men weet niet, wie het naar zich nemen zal.

Psalmen 39:8

En nu, wat verwacht ik, o HEERE! Mijn hoop, die is op U.

Psalmen 39:9

Verlos mij van al mijn overtredingen; en stel mij niet tot een smaad des dwazen.

Psalmen 39:10

Ik ben verstomd, ik zal mijn mond niet opendoen, want Gij hebt het gedaan.

Psalmen 39:11

Neem Uw plage van op mij weg, ik ben bezweken van de bestrijding Uwer hand.

Psalmen 39:12

Kastijdt Gij iemand met straffingen om de ongerechtigheid, zo doet Gij zijn bevalligheid smelten als een mot; immers is een ieder mens ijdelheid. Sela.

Psalmen 39:13

Hoor, HEERE! mijn gebed, en neem mijn geroep ter ore; zwijg niet tot mijn tranen; want ik ben een vreemdeling bij U, een bijwoner, gelijk al mijn vaders. (Psalms 39:14) Wend U van mij af, dat ik mij verkwikke, eer dat ik heenga, en ik niet meer zij.

Psalmen 40