Psalmen 14

Een dwaas zegt bij zichzelf: ‘Er bestaat helemaal geen God.’ De mensen begaan

7 verzen

Psalmen 14:1

Een dwaas zegt bij zichzelf: ‘Er bestaat helemaal geen God.’ De mensen begaan

Een psalm van David, voor den opperzangmeester. De dwaas zegt in zijn hart: Er is geen God. Zij verderven het, zij maken het gruwelijk met hun werk; er is niemand, die goed doet.

Psalmen 14:2

De HEERE heeft uit den hemel nedergezien op de mensenkinderen, om te zien, of iemand verstandig ware, die God zocht.

Psalmen 14:3

Zij zijn allen afgeweken, te zamen zijn zij stinkende geworden; er is niemand, die goed doet, ook niet een.

Psalmen 14:4

Hebben dan alle werkers der ongerechtigheid geen kennis, die mijn volk opeten, alsof zij brood aten? Zij roepen den HEERE niet aan.

Psalmen 14:5

Aldaar zijn zij met vervaardheid vervaard; want God is bij het geslacht des rechtvaardigen.

Psalmen 14:6

Gijlieden beschaamt den raad des ellendigen, omdat de HEERE zijn Toevlucht is.

Psalmen 14:7

Och, dat Israels verlossing uit Sion kwam! Als de HEERE de gevangenen Zijns volks zal doen wederkeren, dan zal zich Jakob verheugen, Israel zal verblijd zijn.

Psalmen 15