1 Kronieken 2

De nakomelingen van Israël

55 verzen

1 Kronieken 2:1

De nakomelingen van Israël

Dezen zijn de kinderen van Israel: Ruben, Simeon, Levi en Juda, Issaschar en Zebulon,

1 Kronieken 2:2

Dan, Jozef en Benjamin, Nafthali, Gad en Aser.

1 Kronieken 2:3

De kinderen van Juda zijn: Er, en Onan, en Sela; drie zijn er hem geboren van de dochter van Sua, de Kanaanietische; en Er, de eerstgeborene van Juda, was kwaad in de ogen des HEEREN; daarom doodde Hij hem.

1 Kronieken 2:4

Maar Thamar, zijn schoondochter, baarde hem Perez en Zerah. Al de zonen van Juda waren vijf.

1 Kronieken 2:5

De kinderen van Perez waren Hezron en Hamul.

1 Kronieken 2:6

En de kinderen van Zerah waren Zimri, en Ethan, en Heman, en Chalcol, en Dara. Deze allen zijn vijf.

1 Kronieken 2:7

En de kinderen van Charmi waren Achan, de beroerder van Israel, die zich aan het verbannene vergreep.

1 Kronieken 2:8

De kinderen van Ethan nu waren Azaria.

1 Kronieken 2:9

En de kinderen van Hezron, die hem geboren zijn, waren Jerahmeel, en Ram, en Chelubai.

1 Kronieken 2:10

Ram nu gewon Amminadab, en Amminadab gewon Nahesson, den vorst der kinderen van Juda;

1 Kronieken 2:11

En Nahesson gewon Salma, en Salma gewon Boaz.

1 Kronieken 2:12

En Boaz gewon Obed, en Obed gewon Isai,

1 Kronieken 2:13

En Isai gewon Eliab, zijn eerstgeborene, en Abinadab, den tweede, en Simea, den derde,

1 Kronieken 2:14

Nethaneel, den vierde, Raddai, den vijfde,

1 Kronieken 2:15

Ozem, den zesde, David, den zevende.

1 Kronieken 2:16

En hun zusters waren Zeruja en Abigail. De kinderen nu van Zeruja waren Abisai, en Joab, en Asa-El drie.

1 Kronieken 2:17

En Abigail baarde Amasa; en de vader van Amasa was Jether, een Ismaeliet.

1 Kronieken 2:18

Kaleb nu, de zoon van Hezron, gewon kinderen uit Azuba, zijn vrouw, en uit Jerioth. En de zonen van deze zijn: Jeser, en Sobab, en Ardon.

1 Kronieken 2:19

Als nu Azuba gestorven was, zo nam zich Kaleb Efrath, die baarde hem Hur.

1 Kronieken 2:20

En Hur gewon Uri, en Uri gewon Bezaleel.

1 Kronieken 2:21

Daarna ging Hezron in tot de dochter van Machir, den vader van Gilead, en hij nam ze, toen hij zestig jaren oud was; en zij baarde hem Segub.

1 Kronieken 2:22

Segub nu gewon Jair; en hij had drie en twintig steden in het land van Gilead.

1 Kronieken 2:23

En hij nam Gesur en Aram, met de vlekken van Jair, van dezelve, met Kenath, en haar onderhorige plaatsen, zestig steden. Deze allen zijn zonen van Machir, den vader van Gilead.

1 Kronieken 2:24

En na den dood van Hezron, in Kaleb-Efratha, heeft Abia, Hezrons huisvrouw, hem ook gebaard Aschur, de vader van Thekoa.

1 Kronieken 2:25

De kinderen van Jerahmeel nu, den eerstgeborene van Hezron, waren deze: de eerstgeborene was Ram, daartoe Buna, en Oren, en Ozem en Ahia.

1 Kronieken 2:26

Jerahmeel had nog een andere vrouw, welker naam was Atara; zij was de moeder van Onam.

1 Kronieken 2:27

En de kinderen van Ram, den eerstgeborene van Jerahmeel waren Maaz, en Jamin, en Eker.

1 Kronieken 2:28

En de kinderen van Onam waren Sammai en Jada. En de kinderen van Sammai: Nadab en Abisur.

1 Kronieken 2:29

De naam nu der huisvrouw van Abisur was Abihail: die baarde hem Achban en Molid.

1 Kronieken 2:30

En de kinderen van Nadab waren Seled en Appaim; en Seled stierf zonder kinderen.

1 Kronieken 2:31

En de kinderen van Appaim waren Jisei; en de kinderen van Jisei waren Sesan; en de kinderen van Sesan, Achlai.

1 Kronieken 2:32

En de kinderen van Jada, den broeder van Sammai, waren Jether en Jonathan; en Jether is gestorven zonder kinderen.

1 Kronieken 2:33

De kinderen van Jonathan nu waren Peleth en Zaza. Dit waren de kinderen van Jerahmeel.

1 Kronieken 2:34

En Sesan had geen zonen, maar dochteren. En Sesan had een Egyptischen knecht, wiens naam was Jarha.

1 Kronieken 2:35

Sesan nu gaf zijn dochter aan zijn knecht Jarha tot een vrouw; en zij baarde hem Attai.

1 Kronieken 2:36

Attai nu gewon Nathan, en Nathan gewon Zabad,

1 Kronieken 2:37

En Zabad gewon Eflal, en Eflal gewon Obed,

1 Kronieken 2:38

En Obed gewon Jehu, en Jehu gewon Azaria,

1 Kronieken 2:39

En Azaria gewon Helez, en Helez gewon Elasa,

1 Kronieken 2:40

En Elasa gewon Sismai, en Sismai gewon Sallum,

1 Kronieken 2:41

En Sallum gewon Jekamja, en Jekamja gewon Elisama.

1 Kronieken 2:42

De kinderen van Kaleb nu, den broeder van Jerahmeel, zijn Mesa, zijn eerstgeborene (die is de vader van Zif), en de kinderen van Maresa, den vader van Hebron.

1 Kronieken 2:43

De kinderen van Hebron nu waren Korah, en Tappuah, en Rekem, en Sema.

1 Kronieken 2:44

Sema nu gewon Raham, den vader van Jorkeam, en Rekem gewon Sammai.

1 Kronieken 2:45

De kinderen van Sammai nu waren Maon; en Maon was de vader van Beth-Zur.

1 Kronieken 2:46

En Efa, het bijwijf van Kaleb, baarde Haran, en Moza, en Gazez; en Haran gewon Gazez.

1 Kronieken 2:47

De kinderen van Jochdai nu waren Regem, en Jotham, en Gesan, en Pelet, en Efa, en Saaf.

1 Kronieken 2:48

Uit het bijwijf Maacha gewon Kaleb: Seber en Tirhana.

1 Kronieken 2:49

En de huisvrouw van Saaf, den vader van Madmanna, baarde Seva, den vader van Machbena, en den vader van Gibea; en de dochter van Kaleb was Achsa.

1 Kronieken 2:50

Dit waren de kinderen van Kaleb, den zoon van Hur, den eerstgeborene van Efratha: Sobal, de vader van Kirjath-Jearim;

1 Kronieken 2:51

Salma, de vader der Bethlehemieten; Haref, de vader van Beth-Gader.

1 Kronieken 2:52

De kinderen van Sobal, den vader van Kirjath-Jearim, waren Haroe en Hazihammenuchoth.

1 Kronieken 2:53

En de geslachten van Kirjath-Jearim waren de Jithrieten, en de Futhieten, en de Sumathieten, en de Misraieten; van dezen zijn uitgegaan de Zoraieten en de Esthaolieten.

1 Kronieken 2:54

De kinderen van Salma waren de Bethlehemieten, en de Netofathieten, Atroth, Beth-Joab, en de helft der Manathieten, en de Zorieten.

1 Kronieken 2:55

En de huisgezinnen der schrijvers, die te Jabes woonden, de Tirathieten, de Simeathieten, de Suchathieten; dezen zijn de Kenieten, die gekomen zijn van Hammath, den vader van het huis van Rechab.

1 Kronieken 3