Spreuken 8

Hoor je de wijsheid niet roepen en klinkt de stem van het verstand niet

36 verzen

Spreuken 8:1

Hoor je de wijsheid niet roepen en klinkt de stem van het verstand niet

Roept de Wijsheid niet, en verheft niet de Verstandigheid Haar stem?

Spreuken 8:2

Op de spits der hoge plaatsen, aan den weg, ter plaatse, waar paden zijn, staat Zij;

Spreuken 8:3

Aan de zijde der poorten, voor aan de stad, aan den ingang der deuren roept Zij overluid:

Spreuken 8:4

Tot u, o mannen! roep Ik, en Mijn stem is tot de mensenkinderen.

Spreuken 8:5

Gij slechten! verstaat kloekzinnigheid, en gij zotten! verstaat met het hart.

Spreuken 8:6

Hoort, want ik zal vorstelijke dingen spreken, en de opening Mijner lippen zal enkel billijkheid zijn.

Spreuken 8:7

Want Mijn gehemelte zal de waarheid bedachtelijk uitspreken, en de goddeloosheid is Mijn lippen een gruwel.

Spreuken 8:8

Al de redenen Mijns monds zijn in gerechtigheid; er is niets verdraaids, noch verkeerds in.

Spreuken 8:9

Zij zijn alle recht voor dengene, die verstandig is, en rechtmatig voor degenen, die wetenschap vinden.

Spreuken 8:10

Neemt Mijn tucht aan, en niet zilver, en wetenschap, meer dan het uitgelezen uitgegraven goud.

Spreuken 8:11

Want wijsheid is beter dan robijnen, en al wat men begeren mag, is met haar niet te vergelijken.

Spreuken 8:12

Ik, Wijsheid, woon bij de kloekzinnigheid, en vinde de kennis van alle bedachtzaamheid.

Spreuken 8:13

De vreze des HEEREN is, te haten het kwade, de hovaardigheid, en den hoogmoed, en den kwaden weg; Ik haat ook den mond der verkeerdheden.

Spreuken 8:14

Raad en het wezen zijn Mijne; Ik ben het Verstand, Mijne is de Sterkte.

Spreuken 8:15

Door Mij regeren de koningen, en de vorsten stellen gerechtigheid.

Spreuken 8:16

Door Mij heersen de heersers, en de prinsen, al de rechters der aarde.

Spreuken 8:17

Ik heb lief, die Mij liefhebben; en die Mij vroeg zoeken, zullen Mij vinden.

Spreuken 8:18

Rijkdom en eer is bij Mij, duurachtig goed en gerechtigheid.

Spreuken 8:19

Mijn vrucht is beter dan uitgegraven goud, en dan dicht goud; en Mijn inkomen dan uitgelezen zilver.

Spreuken 8:20

Ik doe wandelen op den weg der gerechtigheid, in het midden van de paden des rechts;

Spreuken 8:21

Opdat Ik Mijn liefhebbers doe beerven dat bestendig is, en Ik zal hun schatkameren vervullen.

Spreuken 8:22

De HEERE bezat Mij in het beginsel Zijns wegs, voor Zijn werken, van toen aan.

Spreuken 8:23

Ik ben van eeuwigheid af gezalfd geweest; van den aanvang, van de oudheden der aarde aan.

Spreuken 8:24

Ik was geboren, als de afgronden nog niet waren, als nog geen fonteinen waren, zwaar van water;

Spreuken 8:25

Aleer de bergen ingevest waren, voor de heuvelen was Ik geboren.

Spreuken 8:26

Hij had de aarde nog niet gemaakt, noch de velden, noch de aanvang van de stofjes der wereld.

Spreuken 8:27

Toen Hij de hemelen bereidde, was Ik daar; toen Hij een cirkel over het vlakke des afgronds beschreef;

Spreuken 8:28

Toen Hij de opperwolken van boven vestigde; toen Hij de fonteinen des afgronds vastmaakte;

Spreuken 8:29

Toen Hij der zee haar perk zette, opdat de wateren Zijn bevel niet zouden overtreden; toen Hij de grondvesten der aarde stelde;

Spreuken 8:30

Toen was Ik een voedsterling bij Hem, en Ik was dagelijks Zijn vermakingen, te aller tijd voor Zijn aangezicht spelende;

Spreuken 8:31

Spelende in de wereld Zijns aardrijks, en Mijn vermakingen zijn met de mensenkinderen.

Spreuken 8:32

Nu dan, kinderen! hoort naar Mij; want welgelukzalig zijn zij, die Mijn wegen bewaren.

Spreuken 8:33

Hoort de tucht, en wordt wijs, en verwerpt die niet.

Spreuken 8:34

Welgelukzalig is de mens, die naar Mij hoort, dagelijks wakende aan Mijn poorten, waarnemende de posten Mijner deuren.

Spreuken 8:35

Want die Mij vindt, vindt het leven, en trekt een welgevallen van den HEERE.

Spreuken 8:36

Maar die tegen Mij zondigt, doet zijn ziel geweld aan; allen, die Mij haten, hebben den dood lief.

Spreuken 9