1 Corinthiërs 10

Een les uit de geschiedenis

33 verzen

1 Corinthiërs 10:1

Een les uit de geschiedenis

En ik wil niet, broeders, dat gij onwetende zijt, dat onze vaders allen onder de wolk waren, en allen door de zee doorgegaan zijn;

1 Corinthiërs 10:2

En allen in Mozes gedoopt zijn in de wolk en in de zee;

1 Corinthiërs 10:3

En allen dezelfde geestelijke spijs gegeten hebben;

1 Corinthiërs 10:4

En allen denzelfden geestelijken drank gedronken hebben; want zij dronken uit de geestelijke steenrots, die volgde; en de steenrots was Christus.

1 Corinthiërs 10:5

Maar in het meerder deel van hen heeft God geen welgevallen gehad; want zij zijn in de woestijn ter nedergeslagen.

1 Corinthiërs 10:6

En deze dingen zijn geschied ons tot voorbeelden, opdat wij geen lust tot het kwaad zouden hebben, gelijkerwijs als zij lust gehad hebben.

1 Corinthiërs 10:7

En wordt geen afgodendienaars, gelijkerwijs als sommigen van hen, gelijk geschreven staat: Het volk zat neder om te eten, en om te drinken, en zij stonden op om te spelen.

1 Corinthiërs 10:8

En laat ons niet hoereren, gelijk sommigen van hen gehoereerd hebben, en er vielen op een dag drie en twintig duizend.

1 Corinthiërs 10:9

En laat ons Christus niet verzoeken, gelijk ook sommigen van hen verzocht hebben, en werden van de slagen vernield.

1 Corinthiërs 10:10

En murmureert niet, gelijk ook sommigen van hen gemurmureerd hebben, en werden vernield van den verderver.

1 Corinthiërs 10:11

En deze dingen alle zijn hunlieden overkomen tot voorbeelden; en zijn beschreven tot waarschuwing van ons, op dewelke de einden der eeuwen gekomen zijn.

1 Corinthiërs 10:12

Zo dan, die meent te staan, zie toe, dat hij niet valle.

1 Corinthiërs 10:13

Ulieden heeft geen verzoeking bevangen dan menselijke; doch God is getrouw, Die u niet zal laten verzocht worden boven hetgeen gij vermoogt; maar Hij zal met de verzoeking ook de uitkomst geven, opdat gij ze kunt verdragen.

1 Corinthiërs 10:14

Daarom, mijn geliefden, vliedt van den afgodendienst.

1 Corinthiërs 10:15

Als tot verstandigen spreek ik; oordeelt gij, hetgeen ik zeg.

1 Corinthiërs 10:16

De drinkbeker der dankzegging, dien wij dankzeggende zegenen, is die niet een gemeenschap des bloeds van Christus? Het brood, dat wij breken, is dat niet een gemeenschap des lichaams van Christus?

1 Corinthiërs 10:17

Want een brood is het, zo zijn wij velen een lichaam, dewijl wij allen eens broods deelachtig zijn.

1 Corinthiërs 10:18

Ziet Israel, dat naar het vlees is: hebben niet degenen, die de offeranden eten, gemeenschap met het altaar?

1 Corinthiërs 10:19

Wat zeg ik dan? Dat een afgod iets is, of dat het afgodenoffer iets is?

1 Corinthiërs 10:20

Ja, ik zeg, dat hetgeen de heidenen offeren, zij den duivelen offeren, en niet Gode; en ik wil niet, dat gij met de duivelen gemeenschap hebt.

1 Corinthiërs 10:21

Gij kunt den drinkbeker des Heeren niet drinken, en den drinkbeker der duivelen; gij kunt niet deelachtig zijn aan de tafel des Heeren, en aan de tafel der duivelen.

1 Corinthiërs 10:22

Of tergen wij den Heere? Zijn wij sterker dan Hij?

1 Corinthiërs 10:23

Alle dingen zijn mij geoorloofd, maar alle dingen zijn niet oorbaar; alle dingen zijn mij geoorloofd, maar alle dingen stichten niet.

1 Corinthiërs 10:24

Niemand zoeke dat zijns zelfs is; maar een iegelijk zoeke dat des anderen is.

1 Corinthiërs 10:25

Eet al wat in het vleeshuis verkocht wordt, niets ondervragende, om des gewetens wil;

1 Corinthiërs 10:26

Want de aarde is des Heeren, en de volheid derzelve.

1 Corinthiërs 10:27

En indien u iemand van de ongelovigen noodt, en gij daar gaan wilt, eet al wat ulieden voorgesteld wordt, niets ondervragende, om des gewetens wil.

1 Corinthiërs 10:28

Maar zo iemand tot ulieden zegt: Dat is afgodenoffer; eet het niet, om desgenen wil, die u dat te kennen gegeven heeft, en om des gewetens wil. Want de aarde is des Heeren, en de volheid derzelve.

1 Corinthiërs 10:29

Doch ik zeg: om het geweten, niet van uzelven, maar des anderen; want waarom wordt mijn vrijheid geoordeeld van een ander geweten?

1 Corinthiërs 10:30

En indien ik door genade der spijze deelachtig ben, waarom word ik gelasterd over hetgeen, waarvoor ik dankzeg?

1 Corinthiërs 10:31

Hetzij dan dat gijlieden eet, hetzij dat gij drinkt, hetzij dat gij iets anders doet, doet het al ter ere Gods.

1 Corinthiërs 10:32

Weest zonder aanstoot te geven, en den Joden, en den Grieken, en der Gemeente Gods.

1 Corinthiërs 10:33

Gelijkerwijs ik ook in alles allen behaag, niet zoekende mijn eigen voordeel, maar het voordeel van velen, opdat zij mochten behouden worden.

1 Corinthiërs 11